Sanne Bruinier, En al die onaangenaamheden omdat je geen man bent

Brieven van een jonge schilderes rond 1900

1993

Inleiding

Sanne Bruinier vestigt zich op vierentwintigjarige leeftijd in 1899 in Parijs om zich te bekwamen in de schilderkunst. Later gaat zij met hetzelfde doel naar Florence. Het was in die tijd ongewoon voor een jonge vrouw zich vrij en zonder chaperonne te bewegen. In de uitvoerige brieven aan haar zuster Hélène schrijft Sanne over de uitdaging zich als vrouw in de wereldstad staande te houden. In haar leven spelen onbekende maar ook beroemde personages een rol die zij met haar bevlogen pen tot leven brengt: Kees van Dongen, Paula Modersohn-Becker, Odilon Redon en bovenal de Nederlandse symbolist Johan Thorn Prikker met wie zijn een moeizame relatie onderhield omdat zij niet bereid was haar kunst voor hem vaarwel te zeggen. Haar kunst woog zwaarder dan de liefde.

De brieven van Sanne Bruinier zijn gericht aan haar zus Hélène Drooglever Fortuyn. Hélène is de grootmoeder van Andreas Burniers ex-echtgenoot Emanuel Zeijlmans van Emmichoven. Hélène was de meest excentrieke van de twee zusjes. Toch trouwde zij met Pieter Drooglever Fortuyn. Zij was een vurig aanhangster van de suffragettes en steunde de strijd van Aletta Jacobs voor het vrouwenkiesrecht. De geselecteerde brieven stammen uit de periode 1900-1902. Na Parijs en Florence vertrekt Sanne naar Warschau. In Polen komt zij in contact met het werk van Rudolf Steiner en in 1914 vertrekt zij naar Dornach, waar Steiner het Goetheanum laat bouwen. Nadat Rudolf Steiner een van haar muurschilderingen heeft overgeschilderd vertrekt zij gedesillusioneerd uit Dornach. Zij eindigt in Scheveningen als lerares Frans. Via Sanne komt Hélène in contact met Rudolf Steiner. Hélène wordt een van de pioniers in Nederland van de antroposofie. De dochter van Hélène, Ingeborg is Emanuel’s moeder en zo komt Andreas Burnier via Emanuel en zijn familie in contact met de antroposofie.

 

In 1951 overlijdt Sanne. 

(Bron: Elisabeth Lockhorn: biografie over Andreas Burnier: Metselaar van de wereld)

Fragmenten

Trui (Thorn Prikker) wil nooit geloven dat ik geen vrouw ben. Hij haalt hopen dingen aan om te bewijzen dat ik het wél ben. Daar is niets op te zeggen, maar het gevoel blijft precies hetzelfde ondanks het geredeneer. Als hij me zelfs maar uit gekheid ‘vrouw’ noemt, krijg ik een gewaarwording of ik word uitgescholden. Dat is zó lam, omdat hij daarmee juist het allerliefse wil uitdrukken dat hij zou kunnen zeggen. Dan voel ik me ondankbaar en lelijk dat ik er niet blij mee kan zijn. Maar ik voel de splitsing in tweeën, in ‘mannen en vrouwen’ als een akelige scheiding, waar ik niets mee te maken wil hebben. ’t Was of ze je zeiden: ‘Daar heb je de ene helft van de wereld; van de andere moet je afblijven.’

 

Ik heb een uurtje rondgelopen. […] Ik werd in mijn bespiegelingen gehinderd, als gewoonlijk, door een fraaie Parijzenaar die me tot drie maal toe, als ik naar een troepje kinderen stond te kijken, geniepig in mijn rug stompte, hopend dat ik die kennismaking aangenaam zou vinden en mocht willen voortzetten. ‘Wat een beestevee toch, hè,’ om Graafs uitdrukking te gebruiken. En al die onaangenaamheden omdat je geen man bent. Ze hebben het recht de grootste gemeenheden tegen je te zeggen en je bent volkomen machteloos. Dat hindert me toch en ’t bederft zo dikwijls je plezier van alleen te zijn.

 

Verkrijgbaarheid

Het boek is alleen antiquarisch verkrijgbaar:

boekwinkeltjes.nl

Webdesign & development: www.silicium.nl